5. Na de oorlog - de laatste grote passagiersschepen

In de tweede wereldoorlog waren snelle troepentransportschepen onmisbaar gebleken. Daarom gaf de Amerikaanse regering de United States Lines toestemming tot de bouw van een supersnel passagiersschip. Dit ondanks dat al duidelijk was dat de transatlantische passagiersvaart een aflopende zaak was.

Al op haar eerste reis veroverde de UNITED STATES de Blauwe Wimpel op de QUEEN MARY en zou deze blijven voeren tot ze in 1969 uit de vaart genomen werd. Op dat moment was het passagiersvervoer overgenomen door het vliegtuig en zou het vele jaren duren voordat er weer recordpogingen ondernomen werden.

De FRANCE van de Compagnie Générale Transatlantique maakte in februari 1962 haar eerste transatlantische reis. De vleugels aan de schoorstenen dienen om rook en roet vrij van het schip te houden.

Schepen met dieselmotoren hebben nooit snelheidsrecords gebroken, maar het is door haar compactheid en efficiency uiteindelijk wel de meest gebruikte scheepsaandrijving geworden. De dieselmotor werd voor het eerst in een zeeschip gebruikt in de SELANDIA, gebouwd in 1912.

Het eerste transatlantische passagiersschip met een dieselmotor was de Zweedse GRIPSHOLM uit 1925. Ze werd in 1955 gekocht door de Norddeutscher Lloyd en omgedoopt tot BERLIN. Samen met het turbineschip BREMEN (de vroegere PASTEUR uit 1939) voer ze nog tot 1966 op New York.

Samen een drietal zusterschepen voer de IWAN FRANKO, gebouwd in 1966, voor de Baltic Steamship Company in de zomer van Leningrad op Montreal.

Bij de bouw van de QUEEN ELIZABETH 2 was er al rekening mee gehouden dat ze door het Panama- en Suezkanaal zou moeten kunnen. In mei 1969 maakte ze haar eerste reis. Naast haar transatlantische reizen maakte ze meer dan 6 maanden per jaar cruises, wat heel wat meer opleverde.


Naar vorige pagina Naar inhoudspagina Naar volgende pagina